Category Archive Gedicht

Het Carillon

 

Ik zag de mensen in de straten,
hun armoe en hun grauw gezicht, –
toen streek er over de gelaten
een luisteren, een vleug van licht.

Want boven in de klokketoren
na ’t donker-bronzen urenslaan
ving, over heel de stad te horen,
de beiaardier te spelen aan.

Valerius: – een statig zingen
waarin de zware klok bewoog,
doorstrooid van lichter sprankelingen,
‘Wij slaan het oog tot U omhoog.’

En één tussen de naamloos velen,
gedrongen aan de huizenkant
stond ik te luist’ren naar dit spelen
dat zong van mijn geschonden land.

Dit sprakeloze samenkomen
en Hollands licht over de stad –
Nooit heb ik wat ons werd ontnomen
zo bitter, bitter liefgehad.

Ida Gerhardt Oorlogsjaar 1941

Het Carillon

De toren zingt, een klankenregen

Strooit parelend als een fontein

Haar melodietjes over ’t plein

En vult de straten en de stegen

 

Een liedje springt de winkels binnen

En rond de vraag naar kleur of prijs

Speelt zacht een tinkelende wijs,

Gespreid van eeuwen oude tinnen.

’t Is wonderlijk maar altijd weer

Word ik gevangen in de sfeer

Door ’t lied van ’t carillon geweven

De zilverige klokmuziek

Spint zacht een web van romantiek

Rondom het harde nuchtere leven.

Jan van Marion

Bell Moods (NL)

Nederlandse vertaling van het gedicht “Bell Moods”
door Jef Rottiers:

Voor arm en rijk, voor jong en oud,
Voor allen die bestaan,
Van ‘s morgens vroeg, doorheen de nacht,
Zijn wij het uur
En slaan.

Ter kerke roepen wij de schaar,
Godvruchtig door en door;
En over straten, pleinen, velden,
Is ‘t luiden dan
Sonoor.

De kermisvreugde heerst alom,
Het jaarlijks feestgetij;
Om ‘t volk dat juicht en danst
en zingt
Is ‘t zwieren dan
Zo blij.

Verliezen wij een ware vriend
– zo zeldzaam hier beneên ?
Wiens heengaan diep ons harte
grieft,
Dan treuren wij
Meteen.

Nu naakt de zon de westerkim
En gaat het al ter rust;
Het woud verstomt, de avond
valt…
Dan zingen wij
Vol lust.

Bell Moods

For rich and poor, for old and young,
For one and all alike;
From early morn, and all night long,
We mark the time,
And strike,

To call the people churchward bound,
For all to be on time;
With reverend and solomn sound,
To offer thanks,
We chime,

And for the fair, with songs and dance,
With joy we start to swing;
To bring the people in a trance,
In joyous mood,
We ring.

But when we sorrow for a friend,
A true and faithful soul;
Whose parting brings us grief no end,
In sympathy,
We toll.

And when the sun is setting West,
And nature’s beauties bring
A golden show ’r of peace and Rest,
With heart and soul,
We sing.

Kamiel Lefévere

Het liedje van de beiaardier

Als ‘t vaantje wappert, beiaardier,
En kermis is geboren,
Dan wacht daarboven uw trouw klavier,
Dan spoedt ge u, koene beiaardier,
En klautert naar den toren.
Dan klinken uw klokjes over de stee:
“Lieve gebureman, komde gij mée?”
Dan klinken uw klokjes luide en lang,
Tingelinge tingelang,
Tingelinge tingelang,
Tingetinge tang!

En is de blijdag, beiaardier,
De Prinskensdag geboren,
Dan zit ge weder vóór uw klavier,
En laat uw deuntjes vrank en fier,
Uw schoonste deuntjes horen.
Dan klinken uw klokjes over de stee:
Voor onzen koning een vrome bêe:
“O Here behoed onzen vorst nog lang!”
Tingelinge tingelang,
Tingelinge tingelang,
Tingetinge tang!

En is de kerstnacht, beiaardier,
De grootse nacht geboren,
Dan rolt een traan op uw trouw klavier,
En wat ge deunt dan, beiaardier,
Dat zal wel de Hemel horen.
Dan klinken uw klokjes over de stee:
“Mensen van goeden wil zij vrêe!”
Dan klinkt uit uw klokjes eng’len zang,
Tingelinge tingelang,
Tingelinge tingelang,
Tingetinge tang!

Maar eens ook zult gij, beiaardier,
Van op uw hogen toren,
Volkrachtig konden op uw klavier,
Sa, taaie Vlaming, wees nu fier,
Uw hoogdag is geboren!
De Vlaming en is niet langer knecht,
De Vlaming bekomt zijn volle recht!
Dan deunen uw klokjes zegezang,
Tingelinge tingelang,
Tingelinge tingelang,
Tingetinge tang!

H. Broeckaert

Triumphdicht over den nieuwen Carlejon

Comt nu sotten,ende wijsen;
desen carlejon te prijzen,
al sijdt gij cruepel ofte manck,
sieck, melankolijck ofte crank.

Soo gij maer gaen ghijleiden kondt
naar hasselt toe, gij wordt gesondt,
Voor al eerst godt helpt de crancken,
dan hoorende sulcke klancken,

van den nieuwen carlejon hoort …

Anonymus

Het Carillon

Wanneer de schemer is gevallen,
Deint uit de verte een liedje aan,
De mensen heffen het hoofd en luist’ren
En sommigen zelfs blijven staan.

Daar boven de huizen spitst de toren
Met zijn dak, gekust door de laatste zon.
En door de hoge gebogen ramen
Vliet het lied van het carillon.

En met het scheidend licht der avond
Vermengt zich stil de melodie
En hangt als een sluier in de straten,
Opdat een ieder haar schoonheid ziet.

Conny v.d. Boogaardt

De klokken van Haarlem

De klokken van Haarlem die klinken zoet van toon,
van klingelingeling, van klingelingelang,
van klingelingeling, zo schoon.

Soms klinkt er bij het feestlijk koor
een zware stem plechtmatig door:
bim-bam, bim-bam, bim-bam door.

Maar boven de velden uit
klinkt d’echo van ‘t geluid
langzaam, langzaam, langzaam uit.

Anoniem